Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Hij heeft mij uit een [4]ruisenden kuil, uit [5]modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. 4. Hebr. kuil, of, put van het geruisch; waar de wateren steeds opwellene en opbobbelende bruisen en groot en vele waren, dat er menselijk geen uitkomen was. 5. Hebr. uit slijk der modder. Verg. hfdst.69 vs.3. Jer.38:6,10. idem Job 30:19.